-
1 abaisser
abaisser [aabessee]1 lager maken ⇒ laten zakken, neerlaten♦voorbeelden:abaisser un mur • een muur lager makenabaisser la pâte • het deeg dun uitrollenabaisser les regards sur qn. • iemand met een blik verwaardigen♦voorbeelden: -
2 condescendre
-
3 daigner
daigner [denjee]〈 werkwoord〉 -
4 dédaigner
dédaigner [deedenjee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verachten ⇒ neerzien op, versmaden, afslaan♦voorbeelden:il ne dédaigne pas les compliments • hij hoort graag een prijzend woordv1) verachten, neerzien (op)
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский